In dit stuk wordt de draak gestoken met twee "overschotjes", die Doetje en Soetje heten. Ze hebben altijd heel krenterig geleefd op een achteraf gelegen boerderijtje, waar zij volkomen vervreemdden van de wereld. Een radio kon er niet af, geen krant, geen dagje uit. Zolang zij maar geen cent hoefden uit te geven, voelden zij zich gelukkig. Maar plotseling keert het tij, want door een erfenis verkrijgen zij een kapitale boerderij... met "man-volk" ! Nog nooit heeft een man naar hen omgekeken, maar nu zij "madam-de-boerin" zijn, voelen zij hun kansen. Een jolige student, vakantiehulp op de boerderij, weet hen op te stoken door te vertellen, dat in deze moderne tijd alleen Dolle Mina's een man aan de haak kunnen slaan. Dus de pinnige tutjes worden Dolle Mina's ! Van het manvolk, dat zijn nuchtere verstand behoudt, krijgen zij echter een geducht lesje en het deksel op de neus... zo sneu...